Een veldmuis vond in het beukenbos een lege notendop,

Hij poetste het met vochtig mos en zand een beetje op,

Hij maakte er twee wieltjes aan en zei ‘mijn fiets is klaar,

Nu rijd ik van de heuvel af zonder het minst bezwaar.’

Hij deed zoals hij had gezegd, hij ging bij volle maan,

Met fiets en al op ’t topje van een hoge heuvel staan.

Hij trok zijn pootjes in en hup, daar ging hij naar omlaag,

Dat is, en zeker voor een muis, toch wel een heel gewaag.

Maar halverwege, AU!, daar kwam zijn staartje tussen het wiel,

De notendop viel om en om, zodat de veldmuis viel.

En hinkend sprong hij in het rond, zijn staartje deed zo zeer.

Hij zei, terwijl hij zijn fiets bekeek, ‘Dat doe ik dus niet meer.’



Stond een huisje in het bos,

Hertje tuurde door het raam.

Kwam een haasje aangerend,

Klopte aan de deur,

‘Hertje, hertje, help mij toch,

Aanstonds schiet de jager nog’

‘Haasje, haasje, kom maar in,

En geef mij maar een poot.’



‘K moet dwalen, ‘k moet dwalen

Langs bergen en langs dalen.

Daar kwam opeens een springer in het veld,

Hij stampte met zijn voet,

Hij zwaaide met zijn hoed.

Kom laten wij nu dansen gaan,

Dansen gaan,

En de anderen moeten blijven staan.



Wij hebben twee aardige poesjes
met pootjes zoo zacht als fluweel
de ene die noemden wij Bobby
die andere dikzak heet Neel

Laatst waren we ze nergens te vinden
toen zijn we aan het zoeken gegaan
we keken in allerlei hoeken
waar kwamen ze denk je vandaan?

klein Bobby die lag in de turfmand
en Neel lag bij popje in bed
wij namen ze gauw mee naar binnen
en rolden haast om van de pret

Comments (0)